In het Nederlands kun je op verschillende manieren verwijzen naar woorden, bijvoorbeeld met een persoonlijk of een aanwijzend voornaamwoord. Persoonlijke voornaamwoorden zijn bijvoorbeeld hij, haar en zijn. Er zijn vier aanwijzende voornaamwoorden: die, deze, dit en dat.
Welk woord kies je?
Welk woord je het best kunt kiezen, hangt van veel factoren af. Belangrijk is het lidwoord van het woord waar je naar verwijst: is dat de of het? En staat het woord in het enkelvoud of het meervoud? Bij het persoonlijk voornaamwoord speelt ook nog mee of het woord mannelijk of vrouwelijk is, en wat de functie van het verwijswoord is in de zin.
persoonlijk voornaamwoord | aanwijzend voornaamwoord | |
de-woord (enkelvoud) | mannelijk: hij, hem, zijn vrouwelijk: zij, haar | die, deze |
het-woord (enkelvoud) | het, zijn | dit, dat |
meervoud | zij, hen/hun, hun | die, deze |
Welk aanwijzend voornaamwoord?
Ook bij het aanwijzend voornaamwoord speelt meer mee dan alleen het woordgeslacht van het woord waar je naar verwijst. Want kies je bij een de-woord nou die of deze? Dat hangt af van verschillende zaken:
- Verwijs je naar iets wat dicht bij is, dan gebruik je deze en dit.
- Is dit kopje van jou?
- Van wie is deze pen?
- Deze en dit verwijzen nadrukkelijker dan die en dat. Deze vormen komen meer in schrijftaal voor – mogelijk omdat je daar geen gebruik kunt maken van intonatie en mimiek om nadruk aan te geven. In spreektaal zijn die en dat juist het gewoonst.
- Rijneveld heeft zichzelf overtroffen. Dit boek is een meesterwerk.
- Twee jaar geleden hebben we een nieuwe regeling ingevoerd; deze willen we nu evalueren.
- In combinatie met een voorzetsel gebruik je altijd die en dat.
- Ik vind dit idee beter dan dat van Irene.
- Huizen uit de jaren vijftig zijn minder populair dan die uit de jaren dertig.
Aanwijzend of persoonlijk voornaamwoord?
Maar wanneer gebruik je nou een persoonlijk en wanneer een aanwijzend voornaamwoord? Dat heeft met twee zaken te maken: hoeveel nadruk het woord heeft, en of het om een bekend begrip gaat of niet. Laten we kijken naar twee zinnen die hierboven genoemd zijn.
- Rijneveld heeft zichzelf overtroffen. Dit boek is een meesterwerk.
- Twee jaar geleden hebben we een nieuwe regeling ingevoerd; deze willen we nu evalueren.
In de eerste zin zou je ook het boek kunnen gebruiken, maar dat verwijst minder nadrukkelijk. In de tweede zin is een nieuwe regeling nieuwe informatie (dat zie je aan het gebruik van een). Bij nieuwe informatie gebruik je eerder een aanwijzend voornaamwoord; haar zou hier niet goed passen. Dat heeft overigens ook te maken met de plaats in de zin. Als de zin luidde: Twee jaar geleden hebben we een nieuwe regeling ingevoerd; we willen deze / haar nu evalueren, zou haar al minder gek klinken – al hou ik een voorkeur voor deze. In De regeling geldt nu twee jaar; we willen haar / deze nu evalueren vind ik haar juist weer beter; het gebruik van het lidwoord de impliceert dat het om een bekende regeling gaat.
Advies voor de praktijk
Als je een tekst schrijft, is het goed om rekening te houden met die verschillen in gebruik. Bedenk dus dat deze en dit erg nadrukkelijk zijn, en nogal schrijftalig. Ze zijn wat formeler dan die en dat. Voor veel teksten is het niet nodig om heel formeel te zijn; er is dan een voorkeur voor die en dat. Bedenk wel dat deze woorden meer nadruk geven dan de persoonlijke voornaamwoorden, wat niet altijd wenselijk is.
Meer weten?
Wil je meer weten over dergelijke kwesties? Volg dan een Opfristraining grammatica en leestekens. Ook in een individuele schrijfcoaching komt dit aan bod.