Wat is goed: ‘Zij dansen beter dan ik of dan mij’? Eigenlijk moet je hier dan ik gebruiken, maar in de praktijk komt dan mij veel voor – zeker in spreektaal. Hoe zit dat?
Vormen van het voornaamwoord
Persoonlijke voornaamwoorden hebben in het Nederlands twee vormen: de onderwerpsvorm en de voorwerpsvorm. De onderwerpsvormen zijn ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie en zij / ze. Deze vormen gebruik je, zoals de naam al zegt, als onderwerp in de zin.
- Ik zit in de tuin.
- We hebben een poes.
De voorwerpsvormen zijn mij / me, jou / je, u, hem, haar, het, ons, jullie en hen / hun / ze. Deze vormen gebruik je als het voornaamwoord het lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp in de zin is.
- Ik zie haar nergens.
- We gaan vanavond bij hen eten.
- Kunnen jullie ons helpen?
Na dan en als
Welke vorm moet je nou gebruiken na dan of als? In verreweg de meeste gevallen is eigenlijk de onderwerpsvorm juist. Het stukje dan / als + voornaamwoord is namelijk een verkorte bijzin.
- Pieter werkt hier al langer dan ik (hier werk).
- Ze hebben hier echt iemand als jij (bent) nodig.
- Zij dansen beter dan ik (dans).
Dat voor veel mensen in deze zinnen dan mij en als jou prima klinken komt mogelijk doordat ze (onbewust) dan of als hier niet als voegwoord opvatten, maar als verbindingswoord. In spreektaal is hier wat mij betreft niet zo veel bezwaar tegen, maar in schrijftaal zou ik toch de onderwerpsvorm gebruiken. In een andere taaltip lees je meer over de keuze tussen dan en als.
Meer weten?
Wil je meer weten over dergelijke grammatica-kwesties? Dat kan in een Opfristraining Grammatica en leestekens.