Sommige spelfouten komen tegelijkertijd heel veel voor én roepen veel weerstand op. De kwestie me / mijn is daar een goed voorbeeld van. Maar hoe zit het nou eigenlijk met die twee vormen?
Me of mijn?
Me en mijn zijn allebei voornaamwoorden; woorden waarmee je naar personen kunt verwijzen. Van deze voornaamwoorden bestaan in de spreektaal altijd twee varianten: de zogenoemde ‘volle’ en ‘gereduceerde’ vormen. Volle vormen zijn bijvoorbeeld mij, wij en mijn, gereduceerde vormen zijn me en we.
De volle vorm gebruik je als je een voornaamwoord nadruk geeft, bijvoorbeeld als contrast:
- Dat moet je mij niet vragen!
- Is dat jouw telefoon of mijn telefoon?
- Die telefoon is van mij.
Weinig nadruk
In de meeste zinnen hebben voornaamwoorden helemaal niet zoveel nadruk, en gebruik je de gereduceerde vorm. Je zegt dan [mu] en [mun], waarbij die laatste [n] vaak nauwelijks hoorbaar is. Ze klinken dus bijna hetzelfde. Maar hoe schrijf je die vormen?
Opmerkelijk is dat we van de volle vorm mij een breed geaccepteerde schrijfvariant hebben: me. De gereduceerde variant van mijn is minder bekend, en minder geaccepteerd: m’n. Omdat veel mensen dus eigenlijk geen uitspraakverschil horen, en ze bovendien het woordje me vaak tegenkomen in geschreven tekst, schrijven ze ook de bezittelijke vorm vaak zo.
Ezelsbruggetje
Hoe voorkom je deze fout nou? Dat is eigenlijk vrij simpel. Ten eerste kun je natuurlijk goed kijken naar de zin die je schrijft: bedoel je het persoonlijk voornaamwoord of het bezittelijk voornaamwoord? Als je daar niet goed uitkomt, kun je ook een ezelsbruggetje gebruiken. Vul eens de hij-vorm in in je zin: gebruik je dan hem of zijn? Als je kiest voor hem heb je te maken met een persoonlijk voornaamwoord, en moet je ook me gebruiken. Zijn is een bezittelijk voornaamwoord, net als mijn.
Meer weten?
Wil je meer over dit soort kwesties weten? Dit onderwerp komt aan bod in de Spellingtraining.