Het is één van de grootste struikelblokken in de spelling: combinaties als ik ga ervan uit. Hoe bepaal je welke schrijfwijze juist is?
Wat is het werkwoord?
Om de juiste schrijfwijze van zulke combinaties te bepalen, moet je eerst bedenken wat het werkwoord is. In dit geval is dat uitgaan. Dat combineer je altijd met het voorzetsel van, wat dus een los woord is.
Ik ga ervan uit
Vervolgens heb je te maken met deze spellingregel: als er en een voorzetsel direct naast elkaar staan, dan schrijf je dat als één woord, behalve als het voorzetsel deel uitmaakt van het werkwoord. Van maakt geen deel uit van het werkwoord, maar uit wel. Dat leidt tot ik ga ervan uit. In de voltooide tijd schrijf je ik ben ervan uitgegaan. Omdat uit nu direct bij het werkwoord staat, schrijf je het eraan vast.
Voorbeelden
- Ik reken erop dat je komt! (op hoort niet bij het werkwoord rekenen)
- Denk eraan dat je de deur op slot doet (aan hoort niet bij het werkwoorden denken)
- We houden ermee op! (mee hoort niet bij het werkwoord, op wel: ophouden met iets)
Veel mensen vinden dit erg lastig, maar er zijn twee geruststellingen: ten eerste is dit een spelfout die maar weinigen opvalt. Ten tweede heeft Onze Taal een geweldige lijst met voorbeelden, waarin je bijna altijd kunt vinden hoe je zulke combinaties schrijft.
Meer weten?
Wil je meer weten over lastige spellingzaken? Volg dan een Spellingtraining!